- liegen
- liegen〈Zuid-Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland sein〉1 liggen ⇒ gelegen zijn2 〈Zwitserland〉gaan liggen♦voorbeelden:1 liegen bleiben • (a) blijven liggen; 〈 (b) verkeer〉blijven steken, staan, stilstaanetwas liegen lassen • iets laten liggenes lag ihm viel daran • er was hem veel aan gelegendaran liegt mir nichts • dat laat me koud, dat zegt me nietsder Stoff liegt 90 cm breit • de stof is 90 cm breedes liegt an ihm • (a) het ligt aan hem; (b) het is aan hem, hangt van hem afGeld auf der Bank liegen haben • geld op de bank hebben staandas liegt bei dir • het is, staat aan jou, dat laat ik aan jou overim Bett liegen • in bed liggender Fehler lag im Motor • de fout, het mankement zat in de motordas Zimmer liegt nach dem Garten • de kamer kijkt op de tuin uitdichter Nebel lag über den Wiesen • een dichte mist hing boven de weilandendas Zimmer liegt zur Straße (hin) • de kamer ligt aan de straatkantwie die Dinge liegen • zoals de zaken staan, zoals het ervoor staat¶ 〈spreekwoord〉 wie man sich bettet, so liegt man • ±iwie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten/i
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.